
Een werknemer zegt zijn arbeidsovereenkomst op nog voordat die start. De rechter moet de vraag beantwoorden wanneer de opzegtermijn dan start: bij aanvang van de arbeidsovereenkomst of op het moment van opzeggen?
Wat eraan voorafging
Een werknemer solliciteert bij een bedrijf naar de functie van Manager Operations. Op 18 januari 2018 sluiten hij een arbeidsovereenkomst met ingang van 5 maart 2018 voor de duur van een jaar, zonder proeftijd, maar wel met een tussentijdse opzegmogelijkheid. Een week later heeft hij zich bedacht en meldt telefonisch dat hij van de overeenkomst afziet. De werkgever accepteert de opzegging, maar vraagt hem later een gefixeerde schadevergoeding te betalen van bijna 10.000 euro. De werknemer wil dat niet betalen en de zaak komt voor de rechter.
Bij de rechter
Volgens de werknemer kan de werkgever geen aanspraak maken op de gefixeerde schadevergoeding, omdat die in het telefoongesprek zijn opzegging heeft geaccepteerd met de woorden: “helaas, dan sluiten we het bij deze zo af”. Maar de rechter oordeelt dat de werkgever daarmee niet – zoals vereist – expliciet afstand van die aanspraak heeft gedaan.
De rechter buigt zich vervolgens over de volgende vragen:
• Kon de werknemer al voor aanvang van het contract opzeggen?
• En wanneer is de opzegtermijn gaan lopen?
• Is de werknemer de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd waar de werkgever aanspraak op maakt?
De rechter verwijst naar rechtspraak uit 1917 waarin de Hoge Raad bepaalde dat sommige bepalingen uit het arbeidsrecht al van toepassing zijn, nog voordat er arbeid wordt verricht. Die lijn is daarna in de rechtspraak doorgezet, omdat het soms onlogisch en onpraktisch is om te wachten met het verbinden van gevolgen aan de arbeidsovereenkomst tot het moment dat de arbeid start.
Opzegtermijn
Vertaald naar dit specifieke geval, oordeelt de rechter, zou het onlogisch zijn om de werknemer te laten wachten met opzeggen van zijn arbeidsovereenkomst tot 5 maart 2018. De opzegging kon dus op 25 januari 2018 plaatsvinden, oordeelt de rechter. Diezelfde redenering geldt voor het moment waarop de opzegtermijn begint te lopen. Niemand zou erbij gebaat zijn als de werknemer tijdens de opzegtermijn aan het werk zou moeten in een baan die hij toch niet wil. Ook zou anders de opzegtermijn voor de werknemer verlengd worden en dat strookt niet met de bedoeling van de wetgever.
De rechter wijst ook nog op het doel van de opzegtermijn: de andere partij de mogelijkheid geven om tijdig maatregelen te nemen. En dat doel wordt ook bereikt als de opzegtermijn start op 25 januari. De werkgever krijgt niet de gevraagde gefixeerde schadevergoeding omdat de opzegtermijn van – in dit geval een maand – resulteert in een opzegging per 1 maart, een datum die ligt voordat de arbeidsovereenkomst en daarmee de loonbetaling, start.
In de praktijk
Had de werknemer zich in deze situatie pas een maand later bedacht, dan had dat geresulteerd in een opzegging per 1 april. Als de werknemer dan niet was komen werken, had de werkgever wel aanspraak kunnen maken op een gefixeerde schadevergoeding.